De teksten zijn afkomstig uit Bloed. De bijbehorende foto’s maken deel uit van het archief van de familie Smulders.

beatrijs in bergeijk

Samen met Moeder Smulders in de tuin van het doktershuis in Bergeijk

Alles is vredig, simpel en zorgeloos. De zomers zijn altijd warm en duren eindeloos. Ik speel veel buiten met vriendinnetjes en mijn broertjes en zusjes. Tikkertje is favoriet. De buut is de grote, geurige lindeboom in onze achtertuin. Verstoppertje, bomen klimmen, vliegeren bij de korenvelden vol goudgele halmen, omzoomd door klaprozen en blauwe korenbloemen. Mijn vroegste kindertijd is een aaneenschakeling van geluksmomenten.

Beatrijs in het ziekenhuis

Mijn ouders moeten die zondag vijf kinderen in het ziekenhuis achterlaten. Achter glas, in quarantaine. Ze mogen niet bij ons in de buurt komen. De kinderartsen hebben geen enkel idee hoe dit gaat aflopen. We krijgen alle vijf een ruggenprik om hersenvocht af te tappen, dat op kweek wordt gezet, en ook grote spuiten met antibiotica in onze billen en bovenbenen. Ik heb geen idee van tijd. Misschien moeten we hier wel voorgoed blijven, helemaal alleen, in deze witte, koude wereld, waar het stinkt naar plas. Mijn benen zijn slap geworden. Als ik probeer te staan val ik direct weer op mijn billen. Ik ben bang dat ik nooit meer zal kunnen lopen.

Beatrijs in de tuin

Het zijn de jaren vijftig, de tijd van de wederopbouw. Alles is vredig, simpel en zorgeloos. De zomers zijn altijd warm en duren eindeloos. Ik speel veel buiten met vriendinnetjes en mijn broertjes en zusjes. Tikkertje is favoriet. De buut is de grote, geurige lindeboom in onze achtertuin. Verstoppertje, bomen klimmen, vliegeren bij de korenvelden vol goudgele halmen, omzoomd door klaprozen en blauwe korenbloemen. Mijn vroegste kindertijd is een aaneenschakeling van geluksmomenten.

Beatrijs op haar fietsje

Voor mijn vader is het belangrijk dat we ergens heel goed in zijn. Hij zet zijn kinderen steeds weer aan tot dappere daden. Boven op een klimrek met losse handen en zonder aarzeling naar beneden springen? Ik doe het, zolang pappie maar kijkt en trots op me is. Voor de ogen van mijn beduusde ouders in volle vaart op een fietsje zonder zijwielen wegrijden, terwijl ik nog nooit heb gefietst? Ik draai er mijn hand niet voor om. Iets verderop, voorbij de grote eikenboom, verlies ik mijn evenwicht en stort met een harde smak tegen de rand van de zandbak. Gelukkig ziet niemand het. Met pijn aan mijn geschaafde been en tranen in mijn ogen kom ik triomfantelijk aanlopen. Ik geef geen krimp.

Roeien op de IJzeren Man

Door de week heeft mijn vader het altijd druk, maar in het weekend is er tijd voor ons. Een trektocht door de Ardennen. Uitstapjes naar Duitse kastelen. Roeien op de IJzeren Man, een zandafgraving in de bossen bij Vught. Mijn vader heeft een onverwoestbaar ontzag voor de natuur. Hij houdt van de elementen. Gierende stormen en woeste golven maken hem vrolijk. Hoe harder de sneeuwstorm, hoe beter. Het liefst moet het avontuurlijk en een zelfs beetje gevaarlijk zijn.

Krijten op het schoolbord

Als ze me de kinderkamer uit zetten, maak ik in de gang direct stampvoetend rechtsomkeert en storm weer terug naar binnen. Al krijsend trek ik, in één adem door, alle bouwwerken van mijn broers en zusjes omver.
‘Je bent de schrik van de kinderkamer!’ zegt Marina bits. ‘Trijs Krijs, zo gaan we je voortaan noemen!’
Midden in de ravage van de ingestorte bouwwerken schreeuw ik zo hard dat ik niet merk dat mijn vader is binnengekomen. Hij spreekt me bestraffend toe. ‘De oude Trijs zetten we bij de vuilnisbak. De nieuwe Trijs mag straks aan tafel komen.’

De kinderen Smulders voor het doktershuis in Bergeijk

Vanaf mijn geboorte woon ik in Bergeijk, een dorp midden in de Brabantse Kempen, in de statige dokterswoning van oranjerode bakstenen, met reusachtige, langwerpige ramen.
We wonen pal tegenover het gemeentehuis, dat op een kasteel lijkt. Het is geruststellend overzichtelijk bij ons in het dorp. De burgemeester woont naast ons, de gemeentesecretaris aan de andere kant, alle notabelen bij elkaar. Om de hoek is het café, de grote kerk op het dorpsplein en iets verderop de slager, de kruidenier en het kantoortje van de lokale marechaussee, onze veldwachter.

Vader Smulders met zijn Karmann Ghia

Mijn vader is altijd een gangmaker geweest. Na de oorlog laat hij geen mogelijkheid onbenut om het achtergebleven dorp op te stuwen in de vaart der volkeren. Als hij zich ergens voor inzet, dan wordt het werkelijkheid. Zo richt hij een gemeenschapshuis op waar allerlei creatieve evenementen moeten gaan plaatsvinden. Maar vooral is hij de dokter van ons dorp. Dagelijks rijdt hij visite. Met veel plezier scheurt hij over de onverharde wegen van de Brabantse Kempen. Langs korenvelden en landerijen, van de ene boerderij naar de andere, het landschap in stofwolken achterlatend.

Familie Smulders

(Beatrijs rechtsonder)
Mijn vader en moeder willen een groot gezin. De familie woont midden in het dorp, in het imposante doktershuis, de geboorteplek van mijn moeder. Haar ouders dicht in de buurt om mee te genieten van de kleinkinderen. Mijn ouders werken allebei hard in de praktijk, met de apotheek aan huis, die door mijn moeder wordt gerund. Ze houden van hun rijke leven, van hun vooraanstaande positie in het dorp. Ze zijn verliefd en zielsgelukkig met hun aangroeiende kinderschare. Het zijn gouden jaren.

Beatrijs, Marina, Philomeen, moeder Smulders en Clara in de tuin

Achteraf bezien heb ik mijn moeders aandacht en bescherming soms pijnlijk moeten missen. Vooral in mijn kleutertijd en op de lagere school. Ik zie mezelf op jeugdfoto’s. Een beetje stoer, maar ook vaak een beetje verloren. Ik houd niemands hand vast. Nergens is er een foto te vinden van alleen mij met mijn moeder, terwijl ik eigenlijk ook graag bij haar wilde zitten. Als kind voel je instinctief en onbewust dat juist de aandacht en liefde van je moeder fundamenteel zijn om het in de wereld te kunnen redden. Mijn beschermde plek bij haar, met zoveel kapers op de kust, liep echter continu gevaar. Dat voelde eenzaam en onveilig.

Vader Smulders in de apotheek aan huis

Mijn vader is en blijft voor mij een inspirator. Een aangever van nieuwe gedachten. Van diepe en mooie zaken. Hij is altijd drukdoende met de gewichtige zaken van het leven. Of het nu zijn werk betreft, de onderwerpen die hij bestudeert of de gedichten die hij schrijft, hij geeft er op zijn eigen manier waarde aan. Als hij met een kaarsrechte rug achter zijn grote bureau met zijn gouden vulpen zit te schrijven, dan kan het niet anders of hij is met een belangrijke brief bezig. Ik zie mijn vader nooit twijfelen, niksen of lummelen. Zelfs het nieuws in de krant wordt belangrijker, alleen maar omdat hij het leest.

Vader Smulders & zijn moeder Jeane

Kritiek op zijn ouders vindt mijn vader ingewikkeld. ‘Eert uw vader en uw moeder’ is zijn motto. Hij heeft de sterke neiging om zijn ouders mooier voor te stellen dan ze in werkelijkheid waren. Voor hem was zijn vader een temperamentvol, belangrijk man. Zijn moeder een intelligente, modebewuste en humoristische grand lady, begiftigd met een groot muzikaal talent. Hij roemt haar prachtige pianospel. Als jongetje stond hij altijd aan de piano te genieten als ze sonates van Mozart speelde. Soms speelde hij mee op zijn viooltje.

Vader Smulders spreekt juffrouw Vervoort toe

Mijn vader organiseerde haar vijfentwintigjarig jubileum als vroedvrouw op grootse wijze. Ze kreeg van het hele dorp een zwarte Volkswagen. Iedereen had bijgedragen. Daarmee was juffrouw Vervoort de eerste vrouw van ons dorp met een eigen auto.
Alhoewel de juffrouw voor mij bepaald geen aanlokkelijk rolmodel is, maken de verhalen over haar me nog enthousiaster dan ik al ben. Zo zacht en onverschrokken als zij was, zo wil ik ook worden. De liefde geef ik er natuurlijk nooit voor op. Ik zal sowieso korte metten maken met het oude clichébeeld van de alleenstaande vroedvrouw.

Aantekeningen van Vader Smulders bij de geboorte van Beatrijs

Op een warme zondagochtend, eind juni 1952, staat mijn moeder in de voortuin. De dorpelingen, op weg naar de hoogmis van tien uur, begroeten haar vriendelijk. Niemand heeft op dat moment enig vermoeden dat de bevalling al is begonnen. Bij elke wee die ze opvangt buigt ze voorover om weer een onkruidje te wieden of een verlept bloemetje te verwijderen. Als de hoogmis anderhalf uur later is afgelopen en de dorpelingen onder hevig klokgelui weer terug naar huis slenteren, horen ze tot hun grote verbazing dat vrouw van de dokter weer een kleintje heeft gekregen. ‘Willie van den dokter doet het snel!’ Het is weer een dochter. Mijn ouders geven haar de naam Beatrijs: ‘zij die geluk brengt’. Een naam die klinkt als een opdracht, een naam waarmee ik mijn hele leven blij zal zijn.

Pater Stefan

Op een dag loopt pater Stefan ons klaslokaal binnen. Een lange, slanke man met een hoog voorhoofd. Zwart golvend haar en een lieve, stralende lach. Uit zijn donkere pij steken mooie handen met lange vingers. Altijd verlang ik naar zijn godsdienstlessen. Pater Stefan kan prachtig vertellen. Zijn handen lijken te dansen op de maat van zijn zinnen. Zuster Angela is ook onder de indruk. Op de dag van de godsdienstles loopt ze al ver voor zijn komst druk en met vuurrode konen door onze klas. Als hij binnen is, drentelt ze voortdurend iets te dicht om hem heen.